Startperiode in Kanaleneiland

In de afgelopen tijd heeft buurtpastor Titus Schlatmann zijn werkzaamheden in Kanaleneiland opgestart met een ‘exposure’, dat is voor het buurtpastoraat de gebruikelijke start in een nieuwe wijk.  Het is een periode, waarin de buurtpastor zich begeeft in de wijk en zo goed mogelijk observeert hoe de wijk op hem af komt en wat dat met hem doet. Dat is verrassend en leerzaam, bewustmakend en soms ook confronterend. Van daaruit groeien contacten met bewoners. Lees met Titus mee in zijn dagboekaantekeningen:

“Kanaleneiland-Zuid is een onbekende wijk voor mij. Ik ken er niemand. Ik heb geen idee hoe het is om hier te wonen. Ik loop langs het kanaal en zie er indrukwekkende schepen voorbij varen. Er is een grasveld tussen de huizen en het kanaal. Er is een fietspad; ik zie kinderen voetballen in de voetbalkooi en ik zie vrouwen op de bankjes zitten. En ik vraag mij af waar ze vandaan komen, Turkije? Marokko? Syrie? Maar waarom vraag ik me dat bij hen af? Is dat het eerste wat bij me te binnen schiet als ik deze mensen hier zie, onbewust? Goed om mezelf daarop te betrappen. Ik loop verder langs de flats. Ik merk dat ik geen huiskamers zie. Die bevinden zich allemaal op de eerste verdieping en hoger. Op de begane grond kijk ik aan tegen blinde muren, garages en portiekdeuren. Daar baal ik van. Ik mis het contact met mensen die ik kan groeten als ze thuis zijn. Ik voel me daardoor meer alleen, meer op mezelf teruggeworpen. Ik mis mensen op straat die een hondje uitlaten. Ik mis mensen die voorbij fietsen, die zie ik ook bijna niet. Hoe kom ik hier in contact met de bewoners? Ik zie tussen de middag vooral kantoorwerkers: mensen die hier niet wonen, maar even verderop in de wijk werken en tijdens hun lunch een ommetje maken door de wijk. Maar waar zijn de mensen van hier?

Ik loop nu op de Columbuslaan. Het valt mij ook op dat de plantsoentjes hier voor de flat veel minder mooi zijn dan op de Rooseveltlaan. Minder royaal, minder mooi beplant en slechter bijgehouden. Het hekwerkje is vaak ook kapot. Er is ligt veel vuil tussen de planten, jammer. Dat maakt zo’n armoedige indruk, vind ik. Deze flat wordt waarschijnlijk ook gerenoveerd. Is het daarom dat het niet (meer) opeknapt of bijgehouden wordt? Zou dat misschien samenhangen? Geen idee; ze schieten me te binnen, al die vragen, en ze houden me bezig….

Onderin de plint van de flat zie ik ineens een winkeltje. Het is een broodjeszaak, maar hij is helaas dicht. Als hij open is wil ik daar graag een keer een broodje halen. Het blijkt een winkeltje dat in een garage is gebouwd. Twintig meter verderop nog eentje: een telefoonzaakje, ook in een garage, onderin de flat. Het maakt me nieuwsgierig. Is dit een experiment of zo? Hoe lang bestaan deze zaakjes? Hoe draaien ze? Van wie zijn ze? Weer allemaal vragen! Ik zie geen andere winkels in dit stuk van de wijk, geen basisscholen, geen speeltuinen, geen buurthuizen. Ik ontdek wel een kantoortje van de BoEx. Op het uithangbord staat: ‘kantoor huismeester BoEx. Spreekuur: dinsdagmiddag 13.30u – 14.00u.’ Ik ben een beetje verbaasd. Ik vind het zo kort: een half uurtje per week maar! Hoe kan dat nou? ..

In de loop van deze periode maak ik kennis met de huismeester. Ik vind het een aardige man, die er veel vaker blijkt te zijn dan alleen dat halve uurtje op de dinsdagmiddag. Als hij er is, is het rolluik omhoog. Bewoners zien dat en komen bij hem binnenlopen. Ik kom af en toe ook even een praatje maken, en zo ontdek ik dat deze plek hier een sociale functie heeft. Mensen lopen er gemakkelijk even binnen, mopperen over iets wat hen stoort in de buurt, attenderen de huismeester ergens op of vragen hem iets, of komen gewoon even babbelen. Via die plek, maar ook op straat, kom ik stapje voor stapje in contact met bewoners. Ik bouw contact op met de postbode hier in de wijk, met de man van de broodjeszaak, de mannen van de telefoonwinkel en de herenkapper. Ik spreek iemand die smiddags terugkomt van zijn werk in Montfoort, en iemand die zijn straat staat aan te vegen. En dan kom ik ineens iemand tegen op de stoep voor zijn flat; we maken een praatje, de man laat mij zien dat hij het plantsoentje voor zijn portiek netjes houdt. En later spreek ik een man die een schoonmaakbedrijf heeft en zijn spullen hier in een garage opslaat. Iik kom ook nog iemand tegen, die ik blijk te kennen uit Rivierenwijk. Ik voel dat het tijd nodig heeft om vertrouwen te laten groeien in al deze contacten. De mensen moeten aan mijn aanwezigheid wennen, ik aan hen. Diverse bewoners kennen en vertrouwen de huismeester en via het contact met hem krijg ik ook vertrouwen bij buurtbewoners…

Een bewoner van de flat aan de Columbuslaan spreek ik op straat. Hij vertelt mij dat het groot onderhoud van zijn flat niet door gaat. De mensen willen het niet, zegt hij. ‘BoEx maakte problemen over de aanleg van een lift; die wilden de mensen hier graag’. Later hoor ik ook via de huismeester dat de verplichte draagvlakmeting in die flat net niet gehaald is. Het onderhoud wordt daarom hier voorlopig afgeblazen. Dat blijkt niet vaak voor te komen. Nu is het de vraag of het in de volgende flats wél doorgaat?… Dat is nog onzeker en zal de komende weken moeten blijken… Het zal mij benieuwen.”

Fernando

door buurtpastor Elizabeth van Dis  

Regelmatig ga ik even aan bij meneer en mevrouw Bogers. We drinken een kopje koffie en nemen de post door. ´Wat ik nou weer voor een brief heb gekregen.. Ik ken er geen wijs uit worden´, mevrouw Bogers duwt me een brief van de BGHU in handen. Ik lees de brief door en vertel dat ze belasting moeten betalen maar dat ze mogelijk recht hebben op kwijtschelding. ´Zou je dat voor me kennen regelen?´ Ik leg uit dat we dit via de website moeten doen. ‘Dan moet je bij mijn man wezen.’ Mevrouw Bogers roept haar man uit de tuin. Even later zitten we met z’n drieën achter hun computer, die ongelofelijk traag is. Meneer Bogers moppert op het feit dat alles tegenwoordig digitaal moet en dat je nergens meer naar toe kan om iets persoonlijks te regelen. Samen vullen we de formulieren in en ik maak foto’s van de bewijsstukken. ‘Nu maar hopen dat ze ons goed gezind zijn, het leven is al duur zat’, zucht meneer Bogers. Mevrouw Bogers gaat koffiezetten maar rookt eerst een sigaretje onder de afzuigkap. ‘Daar zou ze  is mee moeten stoppen’, zeg haar man tegen mij. ‘Hou je kop en bemoei je er niet mee’, zegt mevrouw Bogers. ´Hij zit altijd zo te zeuren.´ Dan gaat de telefoon. ‘Je kleinzoon weer aan de lijn’, zegt meneer Bogers die de telefoon aan zijn vrouw geeft.

Ik weet dat meneer en mevrouw Bogers veel betekenen voor hun oude oppaskinderen. Hoewel ze geen familie zijn, worden zij als volwaardige kleinkinderen behandeld. Aan de stem van mevrouw Bogers te horen, merk ik dat er wat aan de hand is. ´Maar jongen dat moet je niet doen´, hoor ik haar zeggen. En: ‘Je ouders moeten dit echt weten hoor.’ Als ze even later heeft opgehangen kijkt ze bedrukt. ‘Wat nou weer?’, zegt haar man. Mevrouw Bogers zucht en zegt: ‘Fernando gaat nog steeds met die verkeerde jongens om en hij heeft weer geld betaald…’ ‘Nou gaan we het beleven! Dat gesodemieter! Hij heeft beloofd de contacten te verbreken, roept meneer Bogers. Mevrouw Bogers gaat ook staan en schreeuwt: ‘Jij hebt ook altijd zo makkelijk je oordeel klaar he?!’ Voor meneer Bogers kan reageren zeg ik: ‘Dit klinkt niet goed. Wat is er aan de hand met Fernando?’ Meneer Bogers: ‘Die jongen heeft nooit geleerd om voor zich zelf op te komen en kiest verkeerde vrienden. Hij moet z’n ballen is een keer laten zien.’ ‘Nou dat zeg je nu wel, maar het jochie wordt bedreigd’, zegt mevrouw Fernando. ‘Goh, jullie maken je zorgen om Fernando’, zeg ik. ‘Wat is eraan de hand?’ Mevrouw Bogers komt met de koffie en gaat naast mij op de bank zitten. Meneer Bogers ploft ook weer neer op zijn stoel. Samen delen ze hun zorgen over Fernando. Ik ken Fernando niet persoonlijk maar uit de verhalen lijkt het om een kwetsbare jongen te gaan met een lichtverstandelijke beperking. Hij kon nooit goed meekomen op de basisschool en is naar het speciaal onderwijs gegaan. Meneer en mevrouw Bogers vertellen dat hij dealt op school en zelf ook drugs gebruikt. Hij wordt steeds onder druk gezet door jongens op school die hem dwingen geld af te staan of drugs te verkopen.  Meneer en mevrouw Bogers maken zich erg veel zorgen over Fernando. Aan de ene kant vinden ze het bijzonder dat hij hen in vertrouwen neemt, maar aan de andere kant vinden ze het moeilijk om met een geheim rond te lopen waarvan zijn ouders niks afweten. We praten hier lang over door en uiteindelijk zeggen meneer en mevrouw Bogers dat ze het toch met zijn ouders gaan delen maar dat ze Fernando ervan eerst op de hoogte stellen.

Ik ben benieuwd hoe dit zal verlopen en vraag ernaar als ik weer bij hen ben. ´Nou ja…´, begint mevrouw Bogers. ´Eh… we hebben het er wel met Fernando over gehad en gezegd dat we met zijn ouders gaan praten, maar hij wil dat echt niet.´ ´Ik heb gezegd dat we dit door moeten zetten´, zegt meneer Bogers maar zij heeft zich weer laten ompraten.´ Ik kan me het dilemma goed indenken, maar ik denk dat het wel beter is als zijn ouders op de hoogte zijn zodat we samen kunnen onderzoeken hoe we dit kunnen doorbreken. We praten erover door en opeens zegt mevrouw Bogers: ‘Zullen we anders nu gaan, dan ken je mee en me helpen als dat nodig is.’ Ik voel me overvallen door deze vraag! ‘Ik ken die mensen helemaal niet’, schiet het door me heen. ‘Wat zouden ze ervan vinden als we onverwachts op de stoep staan?’ Mevrouw Bogers kijkt me verwachtingsvol aan. ‘Ik vind het wel een goed idee’, zegt meneer Bogers. ‘Maar dan ga ik samen met Elizabeth want  dan kennen we effe met z’n moeder praten als vrouwen onder elkaar.’ ‘Oké, ik ga met je mee’, zeg ik. We spreken af dat zij het verhaal mevrouw Bogers het verhaal doet en dat ik eventueel aanvul waar nodig.

Even later staan we voor het portiek waar Fernando woont. Mevrouw Bogers belt aan. Net als we denken dat er niemand thuis is, horen we een stem die vraagt wie er is. ‘Ha, wijfie, ik ben het. Mag ik effe binnenkomen?’ De deur gaat open en we lopen de trappen op naar de derde verdieping. De moeder van Fernando lijkt net wakker te zijn. ‘Was het toch niet beter geweest om even te bellen?’, vraag ik me af. Mevrouw Bogers zegt: ‘Angela, we willen effe met je praten.’ Ik stel mezelf voor en zeg: ‘Je denkt vast; wie is dat nou weer, maar mevrouw Bogers heeft gevraagd of ik even mee wil komen om iets over je zoon te bespreken.’ Angela fronst haar blik en zegt: ‘Kom erin.’ Als we op de bank zitten zegt ze: ‘Wat is eraan de hand, ik schrik me dood, ik lag te slapen en opeens sta jij hier met een wildvreemde.’ ‘Sorry, Angela’, zegt mevrouw Bogers met trillende stem. ‘Er is iets met Fernando.’ Dan begint ze te huilen. ‘Doe jij het woord maar Elizabeth’, zegt ze snikkend. Ik zeg: ‘Fernando, komt veel bij familie Bogers over de vloer en zij maken zich zorgen over hem. Hij heeft namelijk verteld dat hij verkeerde vrienden heeft die hem afpersen en dwingen om drugs te verkopen.’ ‘Wat?’, zegt Angela. ‘Donders! En dat doet hij allemaal achter mijn rug?!’ ‘Hoe lang speelt dit al?’ ‘Een tijdje’, zegt mevrouw Bogers haperend. ‘Maar je moet niet boos op hem zijn want hij wordt afgeperst. Hij kan er niks aan doen.’ ‘Jeetje, wat schrik ik hiervan’, zegt Angela. Ik zeg dat ik me dat goed kan indenken en dat ik me zorgen maakte en erop aangedrongen heb om hun als ouders op de hoogte te stellen. Angela is erg geschrokken en boos op Fernando. ‘Waarom doet dat jong dat en waarom zegt hij niks?’ Opeens gaat de deur open en stapt er een lange jongen naar binnen. Er valt een stilte. ‘Dus nu weet je het’, zegt hij schuchter. ‘Ben je wel helemaal besodemietert’, schreeuwt zijn moeder. ‘Angela, rustig’, zegt mevrouw Bogers en ze slaat een arm om Angela heen. ‘Hij ken er echt niks aan doen. Die rotjongens van school daar moet je boos op zijn.’ ‘Ik heb van mevrouw Bogers gehoord dat je in een hele moeilijke situatie verkeerd’, zeg ik. ‘Je moeder heeft het net gehoord en ze is geschrokken.’ Fernando knikt en lijkt tegen zijn tranen te vechten. Dat doet iets met Angela. ‘Maar jongen, hoe lang loop je hier al mee rond en waarom heb je niks gezegd.’ Fernando loopt naar zijn moeder toe en geeft haar een knuffel. Ze moeten allebei huilen. Mevrouw Bogers en ik blijven nog een tijd zitten en we bespreken met Fernando en zijn moeder de situatie. Hoewel Fernando heel erg angstig is, ziet hij wel in dat hij hulp nodig heeft en dat hij aangifte moet doen. Angela vraagt of ik hen kan helpen en we spreken af dat ik de volgende dag terug kom omdat het al 18.00 geweest is. ‘Dan gaan we nu chinees halen’, zegt Angela. ‘Eet je ook mee?’ 

Favoriete dag

door buurtpastor Rutger van Breemen

Samen met Ali, een jongen van 10, zit ik aan de grote tafel in de speeltuin in de buurt. Ik ken Ali al een tijd en we hebben soms ineens verrassende gesprekjes. Meestal probeert hij een beetje de stoere jongen te zijn, maar af en toe komt hij ineens los en ontstaat er een hartstikke leuk gesprek. We hebben het dan over dingen die hij leuk vindt om te doen, of juist spannend. Hij vertelt me dan geheimen of dingen waar hij mee worstelt. En ik vertel hem dan over dingen die ik meegemaakt heb die ik ook spannend of moeilijk vond. Vandaag ontstond er ook weer zo’n spontaan gesprek.

We hebben besloten om samen een kop thee te gaan drinken; daar hadden we allebei zin in. Terwijl ik het water in de waterkoker doe haalt Ali het theezakje uit de verpakking. Het is zo’n theezakje met een vraag op het labeltje voor een goed gesprek boven een kopje thee. Het is altijd leuk om die vragen met kinderen te bespreken; ze komen soms met heel verrassende antwoorden. Dus ik vraag hem: ‘Ali, wat staat er op het theezakje?’  Ali leest hardop de vraag op het labeltje voor: “Wat is jouw favoriete dag van het jaar?” ‘Das een makkie!’ zegt hij, ‘mijn verjaardag natuurlijk! En wat is jouw favoriete dag, Rutger?’ Ik moet even nadenken en zeg dan: ‘Ik denk….de zaterdag van Pasen.’ ‘Oh? Waarom?’  vraagt hij nieuwsgierig. ‘Omdat ik Pasen een heel groot feest vind en op de zaterdagavond vieren we dat in de kerk. En ook omdat dan de vastentijd eindigt’. ‘Vasten jullie?!’ vraagt Ali verbaasd. Ik knik: ‘Ja zeker.’ ‘Echt?? Net als wij? Wat doen jullie dan?’ Ik vertel hem over de veertigdagentijd en hoe katholieken dan sober proberen leven, zich extra richten op gebed en naastenliefde en dan bepaalde dingen (ik noem snoep en koek als voorbeeld) laten staan. ‘Maar…dat is toch helemaal geen vasten?!’ zegt Ali, ‘je mag overdag gewoon eten! Das hartstikke makkelijk.’ Turhan, een andere jongen van 11, heeft mee zitten luisteren en vraagt me: ‘Maar dan mag je dus al die tijd geen snoepjes en koekjes?’ ‘Nee,’ antwoord ik, ‘alle extraatjes laat ik dan staan.’ ‘Helemaal niks lekkers?! Wij mogen tenminste ’s nachts gewoon eten wat we willen!’ Hij kijkt Ali aan en zegt: ‘Dan is wat hij doet heus ook wel vasten, hoor! Maar moeilijk op een andere manier!’ Ali denkt er even over na en knikt dan: ‘Ja… dat is inderdaad ook wel moeilijk ja…ik zou dat echt niet kunnen! Ik ben blij dat ik gewoon mag eten ’s avonds!’ Hij gooit een derde klontje suiker in zijn thee en begint over een voetbal-computerspel.

‘Ik heb een woning gevonden’

door Elizabeth van Dis, buurtpastor Hoograven-Zuid

Jack heeft in zijn leven al veel te verduren gehad. Hij werd geboren op Sint Maarten en groeide op in armoede. Zijn vader had een alcoholprobleem en was erg agressief naar Jack en zijn moeder. Op zijn 14e vluchtte zijn moeder naar Nederland. Voor Jack was het lastig om een nieuwe start te maken. Hij had geen vertrouwen in de mensen om hem heen en vond geen aansluiting. Op school haalde hij slechte cijfers en hij werd gepest. Hij verliet zijn school zonder diploma en kwam in de criminaliteit terecht.

Ik ontmoet Jack als hij 30 is. Hij is getrouwd en heeft twee zoontjes. Naar mate ik hem beter leer kennen, hoor ik meer over zijn turbulente verleden. Jack is gelukkig met zijn vrouw en kinderen, maar heeft in het dagelijks leven veel aan zijn hoofd. Oplopende schulden en de angst om dakloos te worden. In deze stressvolle situatie helpt het niet, dat hij zo weinig vertrouwen heeft in anderen. Hij voelt zich voortdurend tekortgedaan en bij de kleinste afwijzing neemt hij het woord discriminatie in de mond. Jack is in zijn leven zo gekleineerd dat dit zijn overlevingsmechanisme is geworden. Samen praten we over de pijnlijke herinneringen die hem zo getekend hebben. Ik zeg dat ik zie dat hij gekwetst is en vanuit die houding naar de wereld kijkt. Af en toe probeer ik er iets tegenover te zetten. Hoewel het hem in de gesprekken met mij wel lukt om te reflecteren en hij erkent dat hij zich snel het slachtoffer van zaken voelt, vindt hij het in de praktijk verdraaid lastig om niet in de slachtofferrol te schieten en boos en agressief te reageren.

Jack en zijn gezin wonen in een tijdelijke huurwoning waar ze bijna uit moeten. Ik help hen samen met het buurtteam met het zoeken naar een andere woning. Dit valt niet mee. Jack staat nog maar kort ingeschreven en komt niet in aanmerking voor particuliere huur. Jack en zijn vrouw zijn erg gestrestst. Ze kijken meerdere keren per dag op woningnet en speuren internet af naar kamers. Op een dag belt Jack me blij op. ‘Ik heb een woning gevonden!’ Ik ben blij voor hen en we maken een afspraak om te kijken wat er geregeld moet worden. Jack vertelt dat hij een woning heeft gevonden in Zuilen via Marktplaats. Jack vertelt dat hij €1000 borg moet betalen en morgen de sleutel al kan krijgen. Ik voel een knoop in mijn buik. ‘Zou dit wel kloppen?’ ‘Zou hij niet opgelicht worden?’ Ik vraag: ‘Heb je al een contract getekend?’ ‘Dat gebeurt morgen!’, zegt Jack stralend. ‘Gelijk met de sleuteloverdracht.’ Ondertussen laat Jack mij de advertentie en de foto’s van het huis zien. Het gevoel dat het allemaal te mooi om waar te zijn is, wordt sterker. Ik zeg: ‘Jack, ik weet hoe hard jullie een huis nodig hebben, maar ik heb zo mijn twijfels over dit huis. Ik vind het vreemd dat je eerst een borg moet storten en ik vind het huis er wel erg groot voor de huurprijs die ze ervoor vragen.’ Jack kijkt me aan en schudt zijn hoofd. ‘Ik heb hier juist wel een goed gevoel over. Ik zie dit als een wonder van God.’ Het lijkt erop dat het verlangen naar een ander huis en de angst om dakloos te worden groter zijn dan de realiteitszin. Ik uit nogmaals mijn twijfels en vraag of het toch niet beter is om het contract af te wachten. ‘Ik heb het geld al gestort, ik kon het van mijn neef lenen’, zegt Jack. ‘Alles is nu in Gods handen.’ ‘Oh nee!’, denk ik en besef dat er niet echt een weg terug is. ‘Ik hoop dat je gelijk hebt’, zeg ik. De volgende dag krijg ik een appje: Hoi Elizabeth, ik ben opgelicht. Er was niemand L  Ik voel me echt zo stom en niet goed. Ik wou het echt zo graag.

Ik heb enorm met Jack en zijn vrouw te doen. Jack schaamt zich voor zijn naïviteit en krijgt van familie en vrienden de wind van voren. ‘Wat ben je ook een stommeling dat je het geld hebt overgemaakt’, krijgt hij te horen. Ik begrijp die reactie, maar ik begrijp ook dat de enorme paniek en de urgentie om een woning te vinden hem verblind hebben. Ik probeer bespreek dit met hem en samen kijken we of er nog iets te redden valt. We doen aangifte en leggen contact met de bank. Helaas zonder resultaat.

Een paar weken later ben ik weer bij hen terwijl Jack gebeld wordt. Het is zijn halfbroer met wie hij weinig contact heeft. Aan het gesprek hoor ik dat het over een woning gaat. Als Jack opgehangen heeft, vertelt hij dat zijn broer aangeboden heeft dat hij tijdelijk in zijn huis mag wonen in Soest. Zelf gaat hij samenwonen met zijn vriendin. Het klinkt als een mooi aanbod dat wat druk van ketel zou kunnen halen. ‘Ik weet het niet’, zucht Jack. ‘Ik vind het reuze aardig van hem, maar Soest…. Het is ver weg en er wonen bijna geen buitenlanders. Je zal zien dat we daar problemen krijgen. Mijn broer heeft ook wel eens ruzie gehad volgens mij.’ De vrouw van Jack denkt er heel anders over. ‘Dit gaan we doen. Geef de telefoon ik ga het gelijk regelen.’ Jack is blij dat hij niet op straat komt te staan, maar telkens als ik hem spreek deelt hij doemscenario’s met wat er zou kunnen gebeuren in Soest en hoe hij en zijn vrouw gediscrimineerd en gepest zouden kunnen worden. Twee weken later verhuist de familie naar Soest. Via whatsapp blijf ik in contact met hen. Ik merk dat de stress minder wordt en dat ze langzaam beginnen te wennen. Op een zonnige woensdagmiddag krijg ik een spraakberichtje van Jack: Hee Elizabeth, lekker weer vandaag in het oh zo prachtige Soest! Ik hoor de lach van Jack. De reden dat ik je dit vrolijke bericht stuur, is dat ik heb gemerkt dat hier aardige mensen wonen! Of het nou te maken heeft dat ze een goedgevulde rekening hebben… In ieder geval aardige Hollanders!

In de Geuzenwijk

door Buurtpastor Heleen Heidinga

Ze doet het vaker. Op haar telefoon zittend, meeluisteren naar het gesprek dat ik met de volwassenen heb. En dan zo af en toe opeens iets aan mij vragen of ergens iets van vinden. Het zijn vaak handvatten om in te gaan op wat er in haar koppie zit, deze dame van 14 jaar die er uitziet alsof ze 20 is en een dito houding heeft. Ze heeft een speciaal plekje bij mij. Is al van heel ver gekomen. Twee jaar geleden lukte het niemand om haar te helpen weer naar school te komen, haar agressieve gedrag te hanteren of überhaupt wijs te worden uit zichzelf. Dat waren zware tijden voor haar moeder die erop aangekeken werd dat ze haar dochter niet naar school kreeg. Leerplicht en boetes gaven stress, en de spanning thuis was om te snijden. We konden wel altijd blijven praten. En ze kon mij vertellen waarom school stom was en ze daar nooit meer heen zou gaan.

En moet je haar nu zien: ze loopt stage, ze gaat weer een aantal uur per dag naar school, ze maakt haar huiswerk en ze gaat over, vertelt ze glimmend van trots. Ik ben trots op d’r, zegt haar tante die ook aangeschoven is, tegen mij. Eerst was het een loeder, dat heb ik d’r ook verteld, maar nu echt hoor, ik ben trots op d’r.

Er worden hier via mij complimenten uitgewisseld. Ik zit naast het onderwerp van gesprek en geef haar een duw tegen haar schouder. Hoor je dat? Ze is trots op je! En ik ook, zeg ik. Nog meer glimlach.

Heleen waarom heb jij eigenlijk geen lenzen?  vraagt ze opeens. Ik vertel dat ik wel lenzen heb gehad, maar dat ik er last van kreeg en dat ik nu niet zo’n zin heb om dat hele wenproces weer door te moeten. Maar dat ze me wel op een idee brengt. En hoe gaat het met jouw lenzen? vraag ik dan. Ze vertelt dat ze ze nooit uit doet omdat ze dat echt horror vindt en ze dus dag en nacht in heeft. Maar dat ze nu zo vies zijn en ze dus eigenlijk niet meer goed ziet. We zijn het er allemaal over eens dat dat niet goed voor haar ogen is, maar ja, je kunt moeilijk met geweld de lenzen uit de ogen van je dochter trekken. En bovendien heeft haar nicht dezelfde soort lenzen al twee maanden in. Lekker goedkoop en geen centje pijn.  Ik vraag door over wat er dan moeilijk is en of er ook alternatieven zijn. Ze belt midden in het gesprek zelf met de brillenwinkel en vertelt aan degene aan de andere kant van de lijn dat haar broer een bord had gezien met nachtlenzen en hoe dat dan precies werkt. Nee, geen bord van jullie? Nou me broer had het toch gezien hoor… nee echt niet? Oké, bedankt. En ze legt weer neer. Nee, nachtlezen hebben ze niet, zegt ze dan bloedserieus tegen ons.
Hoe laat sta jij eigenlijk op Heleen? Oké, het lenzengesprek is blijkbaar even genoeg nu, denk ik. Ik sla hem op voor een volgende keer en laat het voor nu even gaan.
Zeven uur, zeg ik, terwijl ik ondertussen iets nakijk voor haar moeder. ZEVEN UUR??? Nee, joh, zegt ze geschokt!
Ja, zegt haar moeder, normale mensen staan ‘s morgens om zeven uur op! Nu word ik als meetlat ingezet. Maar voordat ik daar iets van kan zeggen zegt haar dochter: ja maar ik moet tot 21.00 uur stage lopen, dan kun je toch nooit om 7 uur ’s ochtends opstaan? Dat is logica waar iedereen heel hard om moet lachen, inclusief zijzelf.

Bedankt voor je tijd

Dag van een buurtpastor

Maar hoe ziet je dag er dan uit?’ vraagt ze verbaasd als ik vertel dat ik tijd en ruimte maak om gewoon even ergens te zijn in de buurt en te kijken wat er gebeurt.

‘Dat weet ik dus van tevoren heel vaak niet.’

‘Echt? En waar ben je dan bijvoorbeeld?’

‘In de speeltuin.’

In de speeltuin? Jij bent toch pastor?

‘Ja. Buurtpastor.’

‘Zonder afspraak?’

‘Ja, zonder afspraak.’

‘Maar is dat niet zonde van je tijd?’

‘Nee, in die tijd gebeuren vaak de mooiste ontmoetingen.’

Ze komt binnen met haar zoontje van een jaar of zes, schat ik in. Ik ken haar niet. Ze draait met haar schouders en verzucht, half in de lucht naar niemand dat ze moe is. Ik zit op een klein stoeltje kleren op te vouwen die aan te speeltuin zijn gegeven. Ze vraagt een glaasje water en we maken een praatje over de kleren. Ik zeg dat ik haar  nog niet eerder heb gezien en zij vertelt dat ze wat speeltuinen buiten haar buurt aan het proberen is. Ze vraagt wie ik ben en wat ik doe. Buurtpastor resoneert bij haar, merk ik. Ze komt net bij de voedselbank vandaan waar ze dit keer de tassen zelf heeft gesjouwd en op haar fiets gehangen. Normaal doet ze dat met hulp maar die was niet beschikbaar vandaag. Kleine stukjes informatie die mij een inkijkje geven in het leven van deze jonge vrouw en haar zoontje. Ze vertelt en ik luister. Over haar verlies van gezondheid na haar zwangerschap. Over een burenruzie die totaal uit de hand is gelopen, waardoor ze zich niet meer veilig voelt in haar huis. ‘Dus daarom ben je andere speelplekken aan het uitproberen.’ valt weer een puzzelstukjes bij mij op zijn plaats. Inderdaad, zo is het. Na veel aandringen en verschillende bedreigingen neemt de politie haar nu toch serieus. Maar zolang de aanklacht niet rond is, kan de hulpverlening niets doen, hebben ze tegen haar gezegd. Ik ken haar veertig minuten en ik hoor het verhaal van een vrouw die haar veilige basis kwijt is, de basis die ze nodig heeft om op krachten te blijven. Het zoontje is klaar met spelen en ze moet gaan. Ik bied haar aan een keer langs te komen en verder te praten over alles wat er is gebeurd en hoe nu verder. Ik zeg haar dat ik het ook niet kan oplossen maar wel kan luisteren en meedenken. ‘Heel graag,’ is haar reactie. ‘Ik hoopte al dat jij als pastor misschien wel naar me zou willen luisteren. Bedankt voor je tijd.’

Heleen Heidinga – Geuzenwijk

Ludgerus

Toen ik net in de wijk rondliep, had ik haar al eens in de speeltuin gezien. Ze komt altijd samen met haar dochter. Ze zondert zich meestal wat af en heeft weinig contact met de andere ouders. De eerste paar keer dat ik een gesprekje met haar heb, gaat het over dingen als het weer of over mij. Ze laat weinig van zichzelf zien. Daar praat ze liever niet over. Met haar dochter doe ik weleens een spelletje in de speeltuin of we maken samen een kleurplaat.

Dan komt er een middag waarop ze vraagt of ik haar wil helpen met het invullen van een enquête over de speeltuin. We vullen samen het formulier in, maar daaromheen bespreken we nog veel meer; wie ze is, haar ziekte, haar ex, gedoe met instanties, financiële sores. De weken daarna komt ze steeds een beetje meer los; de deur gaat steeds verder op een kier en ik mag meer en meer bij haar binnen kijken.

Twee weken voor Kerst word ik benaderd door een goed doel met de vraag of ik nog gezinnen weet die wel iets extra’s kunnen gebruiken. Ik denk meteen aan haar en haar dochter. Ik spreek haar in de speeltuin: Ik zou graag even bij je op bezoek komen. Ik heb iets voor je, maar dat geef ik liever niet in de speeltuin, dus ik wil graag even bij je thuis komen. Ze aarzelt maar stemt in. Ze vindt het hartstikke spannend om mij, als man, zomaar in haar huis toe te laten, hoor ik later via de speeltuin.

Het voelt als een feestje dat ik bij haar op bezoek mag komen. Haar dochter is blij dat ik op visite kom, laat me enthousiast haar speelgoed zien en heeft een cadeautje voor me geknutseld. Dan komt het moment dat ik haar de envelop geef. Als ze hem openmaakt, schieten de tranen in haar ogen. Is dat voor mij? Waarom is iedereen zo lief voor mij? Ze springt op en geeft me drie dikke zoenen op mijn wang. Ze kijkt even beduusd naar het geld. Wil jij anders ook de helft hebben?

Rutger van Breemen – Buurtpastor Stichting Buurtpastoraat Utrecht
Sinds 1 augustus 2016 is Rutger werkzaam als Buurtpastor in de 1e Daalsedijkbuurt.

Met de taxi

Met de taxi

Jeanet is ernstig ziek en hiervoor moet ze regelmatig naar het ziekenhuis. Ik ga altijd met haar mee. Ik ben er dan om haar te steunen bij alle onderzoeken die gedaan moeten worden, als extra paar oren bij de dokter (twee horen immers meer dan één) en naderhand kunnen we alles samen nog een keer doorspreken. Wat de dokter gezegd heeft, of het een beetje geland is en hoe het nieuws bij haar binnen is gekomen.

Jeanet is slecht ter been en kan niet op eigen gelegenheid naar het ziekenhuis komen. Gelukkig kan ze gebruik maken van de deeltaxi; daarmee kan ze voor een gering tarief naar het ziekenhuis gebracht worden. Het enige nadeel is, dat je de taxi soms moet delen en soms dus half Utrecht doorreist voor je naar het ziekenhuis gaat. Omdat Jeanet nog wel eens last heeft van paniekaanvallen, reis ik regelmatig met haar mee in de taxi; voor de zekerheid.

Deze keer moeten we nog een wat oudere dame ophalen voor we naar het ziekenhuis gaan. Jeanet zit voorin de taxi en ik achterin. De dame stapt in naast me op de achterbank. Zo ik bof maar, zegt ze in plat Utrechts, ik mag naast uw zoon zitten. Jeanet kijkt even om en zegt: Oh maar hij is niet mijn zoon hoor, hij begeleidt me. De vrouw naast me vindt het prachtig: Wat fijn dat u die begeleiding heeft. Dat zou ik ook wel eens willen. Ik ben de jongste uit een gezin van 12 en ik ben als enige over. Dat is wat hè? Dus ik ga altijd maar alleen naar het ziekenhuis. Kan iedereen u eigenlijk zomaar inhuren? Doet u dat dan vanuit het Rode Kruis of zo?

Ik vertel haar dat ik in de Eerste Daalsebuurt werk als buurtpastor en dat ik graag voor iedereen in de buurt beschikbaar en aanspreekbaar wil zijn. Pastor? Dus u bent van de kerk? Ik ben van katholieke huize, maar ik moet er niks meer van hebben! Uit welke kerk komt u dan? Het Leger ofzo? Ik voel me een beetje ongemakkelijk en voel een pijnlijk moment aankomen. Nee…ik ben ook katholiek. De vrouw kijkt me aan en haalt haar schouders op: Nou…ik ben er weggegaan. Het is toch vreselijk wat er allemaal gebeurd is?! Je hebt niks aan die kerk! Dan draait Jeanet zich om: Nou, dat vind ik niet! Ik ben blij dat ze er zijn! Ik word altijd hartstikke fijn geholpen door hem en door zijn collega. Ze staan altijd voor me klaar. Ze stonden naast me toen mijn man overleed en ook nu nog, nu ik zelf zo ziek ben. Ik zou ze niet kunnen missen!